Pandemie of niet, in de Pieterskerk gaat de Eglise Wallone stug door. Een verademing.
Als een Gallisch dorpje, dat zich niet uit het veld laat slaan door wat of wie dan ook. In Utrecht zijn de meeste protestantse kerken dicht. Behalve de Pieterskerk. Er gaat zo’n klein groepje mensen naar toe, dat er meer risico is op straat dan in deze kerk. Een handjevol mensen komt er al eeuwenlang in de oude, prachtige Pieterskerk, waar ze al sinds de tachtigjarige oorlog gehuisvest zijn. Een groepje Franse Protestanten streek hier zo’n 400 jaar geleden neer en is nooit meer weg gegaan. De Fransen van weleer zijn nu hooguit nazaten, of mensen met Franse roots, docenten frans, liefhebbers.
Er klinkt mooie orgelmuziek. De preek brengt me in discussie met mijn twijfelende gedachten. De preek is interessant. We lezen Jesaja en het verhaal van Thomas. Shopenhauer en Nietzsche komen langs: over het ongeloof en haar pessimisme versus geloof. Er is geen kerkenraad. Alleen die oude kerk, de dominee, een paar Galliërs en muziek. “La source de vie est en toi, par ta lumière l’homme voit triompher la lumière.” Ik realiseer me dat ik de kerk nodig heb om te geloven. Niet online maar in het echt, met andere mensen. Onder de oude bogen van die kerk, op de grafstenen van zij die voor ons waren.
De Franse taal werkt bezielend. Intimiteit en eerbied. Het woord ‘tu’ waarmee we God aanspreken, geeft iets aanhankelijks. Anders dan ‘jij’ tegen God in het Nederlands, wat in mijn optiek popi jopi klinkt. Je hebt minder geschiedenis met de taal, woorden zijn niet besmet met gevoelswaarde die je hebt in het Nederlands. Ik voel me qua taal als een vreemdeling of een reiziger. Ik moet extra opletten om alles te begrijpen. Toch voel ik me verbonden met dit Gallische groepje in de Pieterskerk.
Misschien is dit wat we moeten zijn als kerk in Utrecht. Een groepje Galliërs, dat stug volhoudt, dat hardnekkig blijft geloven. Het gaat niet om de kwantiteit maar om de kwaliteit. ‘Christen’ als een geuzennaam.
Elke zondag 10:30 viering